Rubén Darío's pleidooi voor kracht



Rubén Darío (1867-1916) was geen bijzonder gelukkig mens. Geboren in León, Nicaragua, verwierf hij weliswaar faam als dichter/diplomaat in Zuid-Amerika, Spanje en daarbuiten, zijn privéleven werd getekend door de vroege dood van zijn eerste vrouw en door alcoholproblemen. Hans Dütting - die een poëzieliefhebber is, met name van Spaanstalige poëzie - vertaalde een gedicht van Darío dat aan zichzelf lijkt gericht: 'Aan een dichter' :

'Niets is verdrietiger dan een reus die huilt,
man van de bergen geketend aan een lelie,
die kreunt, krachtig, robuust, die smeekt
slachtoffer van zijn eigen fatale martelaarschap. (...)

Deze sterke reus die eens leeuwen verscheurde
werd een versleten slaaf, als een broze spinstok.
Hij met zijn vuisten van staal en soepele polsen
lusteloos, terneergeslagen en werkloos.

Een dergelijk dichter is geen man om tapijten te betreden
waar de vrouwen triomferend dansen:
zodat hij stralen afschiet om de schaduwen te scheuren,
zodat hij de verzen schrijft die op lansen lijken.'

Aldus de eerste, derde en vierde strofe. Het gedicht is een pleidooi voor het hervinden van kracht. In de ogen van de 'ik-dichter' moet een dichter namelijk krachtig zijn en zich niet aan verleidingen blootstellen. Een dichter moet in deze visie een boodschap uitdragen en niet vallen voor schoonheid alleen want dit maakt hem zwak. Het is alsof Darío zichzelf heeft willen toespreken. Een man misschien, die verlies van decorum slecht verdroeg...