Gerrit Sangers en Achterberg: de onbereikbare, geïdealiseerde ander


                        

In een lange litanie, die in het eerste nummer van Bühne werd geplaatst, dicht Gerrit Sangers:

gelaten wacht ik
de nederdaling
van de maan
het verglijden
van de aarde
ik ben als het water
voor mij
vloeiende groeiende
ontdane gedachten
zinloos waardevol
tegenstromen
van dwalingen
en machten
als een leger
over de steden
in mijn geest
ben ik overal geweest
maar niemand kan mij
zeggen waar...(...)

Naast gedichten schrijft Sangers verhalen en in allebei krijgt een onbereikbare ander, meestal in de vorm van een vrouwenfiguur, regelmatig een centrale plaats:

                                                                                    'misschien
                                                                                     is zij mijn zuster
                                                                                     de vrouw
                                                                                     die ik kuste
                                                                                     lang lang geleden
                                                                                     aan een verre oever'...

Het is niet duidelijk welke status aan de vrouw kan worden toegekend, ze heeft iets koels en de intimiteit die ooit was is ver weg... In dit opzicht vertoont Sangers enige overeenkomsten met Gerrit Achterberg, (1905-1962), voor wie de vrouw een metafoor werd voor al het labyrintische en onbereikbare:

'Met leven toegerust voor beiden,
liep ik vannacht de gangen in,
die naar u leiden.
Het ondergronds geburchte droeg
een stilte, die met tegenzin
mijn tred verdroeg'.

Dichtte Achterberg in Thebe.

En:

'Een taal waarvoor geen teken is
in dit heelal,
verstond ik voor de laatste maal.

Maar had geen adem meer genoeg
en ben gevlucht in dit gedicht;
noodtrappen naar het morgenlicht,
vervaald en veel te vroeg.'

Achterberg en Sangers, beiden proberen ze in taal een soort existentieel onvermogen te vangen of verwoorden om tot de ander, met name een vrouw, door te kunnen dringen.

Gerrit Achterberg